2 NEWS_READING_TIME_ADD
De werknemer in kwestie is uitgevallen voor werk vanwege ernstige heupklachten. In een rapportage van de bedrijfsarts van 28 oktober 2022 wordt opgenomen dat de benutbare mogelijkheden als gevolg van de verslechterde mobiliteit van de werknemer marginaal zijn. De werknemer wordt slechts in staat gesteld tot zittende werkzaamheden. In de nacht van 29 oktober 2022 wordt de werknemer gespot als kassamedewerker bij een fastfoodrestaurant.
Als gevolg van deze constatering, schakelt de werkgever een detective in ter controle van de “zieke” werknemer. Uit deze observaties volgt dat de werknemer dagelijks en zonder krukken werkzaamheden verricht in het fastfoodrestaurant. Als gevolg hiervan is de werknemer in december 2022 op staande voet ontslagen.
Vernietiging
De werknemer verzoekt tot vernietiging van het ontslag op staande voet bij de kantonrechter. Volgens de werknemer houdt het ontslag verband met het opzegverbod tijdens ziekte en dienen zijn re-integratiewerkzaamheden te worden hervat. Daarnaast is de werknemer van mening dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen. Hij meent dat het ontslag niet onverwijld heeft plaatsgevonden en dat de gedraging niet als een dringende reden kan worden gekwalificeerd.
Ontslag op staande voet
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of al dan niet sprake is van een rechtmatig gegeven ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:671 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke toestemming van de werknemer. Die eis geldt echter niet wanneer de opzegging plaatsvindt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW.
Dit artikel bepaalt immers dat ieder der partijen bevoegd is tot opzegging van de arbeidsovereenkomst in geval van dringende reden, mits die dringende reden onverwijld aan de wederpartij wordt medegedeeld. Artikel 7:678 lid 1 BW bepaalt vervolgens wat er als een dringende reden wordt beschouwd.
Opzegverbod
Allereerst verwerpt de kantonrechter het verweer van de werknemer waarmee hij stelt dat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg van het gegeven ontslag ligt. In artikel 7:670a lid 2 BW wordt namelijk bepaald dat een opzegverbod tijdens ziekte niet van toepassing is indien de opzegging geschiedt om een dringende reden.
Kantonrechter
Dan rest enkel nog de vraag of er sprake is van een dringende reden voor het gegeven ontslag. Om te beginnen noemt de kantonrechter het inschakelen van een detective in deze situatie een begrijpelijke vervolgstap. Het diende voor de werkgever immers duidelijk te zijn of het om eenmalige werkzaamheden ging of niet.
De kantonrechter acht de vermelde redenen uit de ontslagbrief voldoende maatgevend voor de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag. De kantonrechter rekent het de werknemer zwaar aan dat hij aangeeft krukafhankelijk te zijn terwijl dat niet het geval is. Naar oordeel van de kantonrechter is er sprake van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. De vernietiging van het ontslag wordt afgewezen en de werknemer wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.