2 NEWS_READING_TIME_ADD
Een vrouw is sinds 1990 in dienst bij het Ministerie. Vanwege volledige arbeidsongeschiktheid heeft ze van 6 december 2023 tot 7 februari 2024 geen werkzaamheden verricht. Daarna betreft haar laatst vervulde functie die van management-ondersteuner voor 28 uur per week.
Als het Ministerie op 8 februari 2024 verneemt dat de vrouw tevens werkzaam is bij Neth-ER (Netherlands House for Education and Research) in Brussel, neemt het Ministerie telefonisch contact op met de instelling. Wanneer de telefoon van Neth-ER vervolgens wordt opgenomen door de betreffende vrouw besluit het Ministerie de vrouw op de eerstvolgende werkdag te schorsen.
Op 9 februari 2024 erkent de vrouw in een gesprek dat ze sinds juli 2023, zonder dit mede te delen aan het Ministerie, voor 8 uur per week werkzaam is voor de instelling in Brussel. Na deze mededeling is de vrouw op 12 februari 2024 op staande voet ontslagen.
Het Ministerie verwijt de vrouw nevenwerkzaamheden van aanzienlijke omvang te hebben verricht zonder dit te melden. Daarbij heeft ze geen openheid van zaken gegeven toen haar om een toelichting werd gevraagd. Achteraf blijkt namelijk dat de vrouw, naast haar 28-urige werkweek bij het Ministerie, al sinds 2019 voor 32 uur per week in vaste dienst is bij Neth-ER. Tevens heeft ze gedurende haar afwezigheid vanwege arbeidsongeschiktheid wel werkzaamheden verricht voor het bedrijf in Brussel.
Volgens de vrouw is het ontslag op staande voet disproportioneel en heeft ze recht op een transitievergoeding van € 32.521,36. Ze verwijst naar haar lange en onberispelijke dienstverband, het feit dat haar werkzaamheden bij het Ministerie zouden eindigen vanwege haar arbeidsongeschiktheid en ze benoemt dat ze als gevolg van het ontslag uit haar schuldsaneringstraject wordt gezet. Bovendien vindt ze dat het ontslag niet onverwijld gegeven is nu er vier dagen zijn verstreken tussen de ontdekking van de werkzaamheden en het gegeven ontslag.
Naar oordeel van de kantonrechter kunnen de gedragingen van de vrouw worden gekwalificeerd als zodanig ernstig dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd is, ook als de gedragingen worden afgezet tegen de persoonlijke omstandigheden. Tegenover het zeer lange dienstverband, staat het feit dat de vrouw de laatste vier jaar handelde in strijd met haar verplichtingen.
Vooral het feit dat het gaat om twee banen die, gelet op de omvang, onmogelijk met elkaar te combineren zijn en het elders werken tijdens ziekte, worden de vrouw erg kwalijk genomen. Van een ‘eenmalige misstap’ is dus, afgezien van het feit dat ook dat een reden voor ontslag op staande voet kan zijn, geen sprake. Dat de vrouw uit de schuldsanering is gezet is een vervelend gevolg. Toch leidt ook dat niet tot dat conclusie dat het gegeven ontslag een te zware maatregel is geweest.
Ten aanzien van de onverwijldheid wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven is. Weliswaar zijn er vier dagen versterken sinds het Ministerie de nevenwerkzaamheden ontdekte, maar omdat die tijd is benut voor nader intern onderzoek in combinatie met een uitblijvende reactie van de vrouw wordt geoordeeld dat het Ministerie voortvarend heeft gehandeld.
Tot slot oordeelt de kantonrechter dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is om geen transitievergoeding toe te kennen. Het gaat immers om een ernstig verwijtbare gedraging waarbij de vrouw jarenlang de waarheid heeft achtergehouden. Het verzoek van de vrouw wordt afgewezen en als de in het ongelijk gestelde partij wordt de vrouw veroordeeld in de proceskosten van € 949,- .