6 NEWS_READING_TIME_ADD
De verwijten wat betreft het geven van alcohol aan de stagiaires is niet komen vast te staan en kan dus niet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de ambtenaar. Het hof acht het gedrag van de ambtenaar wel verwijtbaar. Hoewel de gedragingen zich hebben afgespeeld in de privétijd tijdens carnaval, is er een relatie met het werk. Het hof oordeelt daarom dat de arbeidsovereenkomst wel terecht is ontbonden, maar dat dit had moeten gebeuren op de ‘e-grond’.
Op vrijdag 21 februari 2020 aan het einde van de werkdag voor carnaval was er een feestje in de bedrijfskantine van de gemeente. De ambtenaar (die boa was) heeft de twee stagiaires toen een glas wijn aangeboden en zij hebben wijn gedronken.
Samengevat gaat het hof er:
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met de ambtenaar ontbonden wegens een ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:686 BW en 6:265 BW) op basis van alle hiervoor besproken verwijten, dus ook op basis van de verwijten die niet zijn komen vast te staan. Aangezien het hof een ander oordeel heeft over een deel van de aan de ontbinding ten grondslag liggende redenen en het hoger beroep in zoverre slaagt, beoordeelt het hof opnieuw het verzoek tot ontbinding.
De ambtenaar was boa. Het hof is van oordeel dat dit consequenties had voor de wijze waarop de ambtenaar zich niet alleen op het werk, maar ook in privétijd moest gedragen. De gemeente hanteert een gedragscode waarin bepalingen zijn opgenomen over gedrag in privétijd en de gemeente heeft daar aandacht aan besteed in het team waarin de ambtenaar werkzaam was. Desgevraagd heeft de gemeente verklaard dat het in die sessies wel is gegaan over omgangsnormen, maar niet over handtastelijkheden.
Dat de gemeente een gedragscode hanteert die ook betrekking heeft op gedragingen in privétijd, geeft haar niet zonder meer het recht om alles wat zich in privétijd afspeelt en in strijd is met haar gedragscode te sanctioneren. Het hof acht de mate van verbondenheid met het werk van belang. Enerzijds ging het om een stagiaire, was de ambtenaar stagebegeleider (maar niet van haar), en zijn zij na een feest in de bedrijfskantine carnaval gaan vieren in de stad. Anderzijds hebben de bewezen verklaarde verwijten zich volledig afgespeeld in privétijd.
De verwijten met betrekking tot het verstrekken van alcohol aan de stagiaires is niet komen vast te staan en kan dus niet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De gemeente heeft betoogd dat van belang is dat de ambtenaar het heeft laten gebeuren dat de stagiaires in een café alcohol dronken en dat de ambtenaar, ook als hij die alcohol niet heeft gegeven, had moeten ingrijpen. Het hof volgt de gemeente daarin niet. Los van de vraag of dat in dit stadium van de procedure nog naar voren gebracht kon worden, is het hof van oordeel dat de ambtenaar zich niet als ‘toezichthouder’ op de stagiaires hoefde te gedragen. Zij waren bijna meerderjarig en zij waren in hun privétijd zelf verantwoordelijk. Hun stagebegeleider had hen kort voor carnaval nog herinnerd aan het alcoholverbod voor minderjarigen. Verder acht het hof van belang dat de gemeente voorafgaand aan het feest in de bedrijfskantine zelf ook niet haar ambtenaren heeft gewaarschuwd tegen alcoholgebruik, vanwege het gevaar van alcohol in het verkeer en vanwege de voorbeeldfunctie van de ambtenaren.
Het hof is van oordeel dat de pogingen om de stagiaire te zoenen, het trekken aan en terug laten schieten van het pasje van de stagiaire en het aanraken van haar kuit, een tekortkoming opleveren, maar dat niet is voldaan aan de betreffende maatstaf. Daarbij heeft het hof meegewogen dat deze gebeurtenissen zich hebben voorgedaan in privétijd en tijdens carnaval. Ook weegt het hof de sfeer tijdens carnaval mee, waarmee het hof uitdrukkelijk niet wil zeggen dat in die sfeer zoiets normaal is of geduld moet worden. Het hof weegt ook mee dat de ambtenaar ongeveer 22 jaar bij de gemeente werkzaam was en een goede staat van dienst had. Verder acht het hof van belang dat de gemeente tijdens de sessies over integriteit niet heeft gesproken over aanrakingen van welke aard dan ook. Zij heeft een verslag overgelegd van november 2018 waaruit niets blijkt van een discussie met betrekking tot ‘MeToo’ terwijl die toen actueel was. Desgevraagd heeft de gemeente verklaard dat daar geen aandacht aan is besteed.
De gemeente heeft nog aangevoerd dat de wijze waarop de ambtenaar zich heeft opgesteld toen hij werd geconfronteerd met de beschuldigingen, hem moet worden aangerekend. Volgens de gemeente heeft de ambtenaar die verwijten gebagatelliseerd en ontkend. Het hof verwerpt dit standpunt van de gemeente, omdat een belangrijk deel van de door haar geuite beschuldigingen niet zijn komen vast te staan en omdat de ambtenaar is uitgenodigd voor een gesprek terwijl niet heel duidelijk aan hem is medegedeeld welke feitelijke vermoedens de gemeente had. Dat de ambtenaar toen vaag en op zijn hoede is geweest kan hem moeilijk kwalijk worden genomen, zeker gelet op de consequenties die de gemeente heeft verbonden aan het hele gebeuren.
Evenmin baat de gemeente haar standpunt over de wijze waarop de ambtenaar zich in deze procedure heeft uitgelaten over de stagiaire niet, gezien de context van deze procedure. De opstelling van de ambtenaar toen hij werd geconfronteerd met de beschuldigingen leidt dus niet tot een ander oordeel over de door de gemeente verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De devolutieve werking van het hoger beroep leidt ertoe dat het hof alsnog een oordeel moet geven over de door de gemeente verzochte ontbinding op de andere grondslagen. De gemeente heeft subsidiair ontbinding verzocht op de e, g en i-gronden van artikel 7:669 lid 3 BW.
Het hof acht het gedrag van de ambtenaar wel verwijtbaar. Hoewel de gedragingen zich hebben afgespeeld in de privétijd, is er een relatie met het werk. Stagiaire 1 was een minderjarige stagiaire, terwijl de ambtenaar stagiairebegeleider was. Dat hij niet de stagebegeleider was van de stagiaire is van belang maar niet doorslaggevend. De ambtenaar had zich van dit gedrag moeten onthouden en van de gemeente hoeft niet te worden verlangd dat zij dergelijk gedrag van een ambtenaar en zeker niet van een boa tolereert.
Het hof is van oordeel dat de gemeente terecht heeft aangevoerd dat het gedrag van de ambtenaar voor haar onacceptabel was. Daarbij heeft het hof al hetgeen hiervoor is vermeld, meegewogen. Het hof is dus van oordeel dat de arbeidsovereenkomst wel terecht is ontbonden, maar dat dit had moeten gebeuren op de ‘e-grond’ (artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub e BW). De conclusie is dus dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden.
Het hof oordeelt dat de gemeente de transitievergoeding verschuldigd is aan de ambtenaar. Het hof is van oordeel is dat de ambtenaar verwijtbaar heeft gehandeld, maar niet ernstig verwijtbaar. Het hof ziet geen reden om een billijke vergoeding toe te kennen. De gemeente had een goede reden om de arbeidsovereenkomst te willen ontbinden. Waarom de gemeente ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, valt bij die stand van zaken niet in te zien. Het hof wijst het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding dus af.
Uitspraak Hof ‘s-Hertogenbosch, 4 augustus 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2715
Heeft u een arbeidsrechtelijke vraag of ontslagkwestie, neem dan contact op met onze arbeidsrechtjuristen voor een vrijblijvend en gratis intakegesprek, tijdens kantooruren op nummer 043 - 720 09 20, of stuur een e-mailbericht naar info@ontslag-center.nl